Als je stikt in de tijd, dan moet je de Geest ademen
Deze tekst van Jesaja is geen leunstoel om in achterover te gaan leunen, het is spannender en dreigender dan dat. Het is een tekst om bij op het puntje van je stoel te gaan zitten
Als je stikt in de tijd, dan moet je de Geest ademen.
Lezing: Jesaja 10:33-11:9
33God, de HEER van de hemelse machten,
houwt met geweld hun takken af;
de hoogste bomen worden omgehakt,
de statigste stammen komen ten val.
34Met een bijl kapt hij de struiken weg.
Heel de Libanon wordt door de Machtige geveld
1Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op,
een scheut van zijn wortels komt tot bloei.
2De geest van de HEER zal op hem rusten:
een geest van wijsheid en inzicht,
een geest van kracht en verstandig beleid,
een geest van kennis en ontzag voor de HEER.
3Hij ademt ontzag voor de HEER;
zijn oordeel stoelt niet op uiterlijke schijn,
noch grondt hij zijn vonnis op geruchten.
4Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel,
de armen in het land geeft hij een eerlijk vonnis.
Hij tuchtigt de aarde met de gesel van zijn mond,
met de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen.
5Hij draagt gerechtigheid als een gordel om zijn lendenen
en trouw als een gordel om zijn heupen.
6Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam,
een panter vlijt zich bij een bokje neer;
kalf en leeuw zullen samen weiden
en een kleine jongen zal ze hoeden.
7Een koe en een beer grazen samen,
hun jongen liggen bijeen;
een leeuw en een rund eten beide stro.
8Bij het hol van een adder speelt een zuigeling,
een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang.
9Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil
op heel mijn heilige berg.
Want kennis van de HEER vervult de aarde,
zoals het water de bodem van de zee bedekt
Stel je zou deze tekst van Jesaja op muziek moeten zetten, wat voor muziek zou je dan kiezen? Een wolf die vredig naast een lam ligt, roofdieren die hooi eten en kinderen die slangen als springtouw gebruiken. Misschien zou het stuk ‘de lente’ uit de vier seizoenen van Vivaldi wel passend zijn. Liefelijke, zachte muziek. Een speelse viool, strelende klanken uit de blaasinstrumenten, de belofte van een lente die er aankomt.
We lazen net een bekende tekst die associaties oproept met de adventstijd, de belofte van een paradijs en vrede in een verre toekomst. De tekst kan je hierdoor een gevoel van verwachting, van hoop. Of deze tekst blijft daardoor juist een beetje op afstand, een ver van je bed show. Een tekst die gaat over het hiernamaals in plaats van het hiernumaals.
We begonnen deze tekst twee verzen eerder begonnen dan u meestal in de kerk hoort. Dat deed ik bewust omdat dat deze twee verzen deel zijn van het gedicht dat we lazen. Pas als we deze verzen meelezen begrijpen we wat hier op het spel staat.
Happy New Year, de wereld staat in de fik en ik zou het willen blussen maar het vuur is groter dan ik, en ik stik in de time, time ticking. De tijd, tijd tikt maar door (door).
‘De wereld staat in de fik en ik zou het willen blussen maar het vuur is groter dan ik, en ik stik in de time’. Wat een beeldspraak is dat zeg ‘stikken in de tijd’. Dat wat je om je heen ziet gebeuren je zo aangrijpt, je zo benauwd doet voelen dat je het gevoel hebt dat je stikt. Is dat iets dat u ook kent, dat je in de wereld om je heen kijkt, de polarisatie, de zorgen om het klimaat, om de toekomst van je kinderen en dat je dan het gevoel krijgt dat je stikt? Of misschien zit de strijd bij jou wel van binnen, in een lichaam dat ziek is, een relatie die uitgaat of een hoofd waarin het stormt en dat je daardoor het gevoel hebt alsof je geen lucht meer krijgt, alsof je stikt in de tijd. Dit lied verwoordt denk ik hoe Jesaja zich in de laatste verzen van hoofdstuk 10 heeft gevoeld. Jesaja die kijkt naar de dreigende tijden waarin hij leeft, hij stikt in de tijd.
Eerder in hoofdstuk 10 beschrijft Jesaja hoe God het leger van de koning van Assur (Assyrië) om Israël te straffen. Assyrië wordt vergeleken met een houthakker die alle bomen van Israël omkapt. Oorlogen zijn altijd wreed maar iedereen in de oudheid wist dat de Assyriërs verreweg de wreedste waren. Ze verwoesten zelfs de lokale natuur door de akkers en de bossen om te hakken en plat te branden. Als de Assyriërs ergens langstrokken waren ze als een soort springkanen plaag die over het land trokken en als ze weer opstegen niets van leven meer achterlieten. En dit leger nadert Jeruzalem als een lava stroom die langzaam maar onomkeerbaar op je huis afrolt. De tijd tikt, de tijd tikt maar door en Jesaja stikt er bijna in.
Vlak buiten Jeruzalem houden de Assyriërs halt en ballen ze al hun vuist naar de stad. En in verzen 33 en 34 lezen we hoe de machthebbers van Juda en Jeruzalem, die zich veilig hadden gewaand achter hun muren en met hun politieke bondgenoten, als bomen worden omgehakt. De religieuze leiders en de politiek, in hun gebouwen van Libanees cederhout, de tempel en het paleis, ze zullen als hoge bomen zijn die woedend door God worden omgehakt.
Ik zie Jesaja daar al zo zitten, ergens op de olijfberg, uitkijkend over de stad en uithijgend van deze profetie, het benauwde gevoel hangt nog rondom zijn keel. En dan ineens, is er toch nog iets van hoop. Als de pendule van een grote klok lijkt de melodie van de tekst ineens de andere kant op te slaan. Zo hard als het gevoel van wanhoop overheerst in verzen 33 en 34 zo hard zwaait het de kant van de hoop op in verzen 1-9. En de beeldspraken tuimelen in de komende passage dan ook over elkaar heen.
Uit de omgehakte boom ziet Jesaja een twijgje voortkomen. Een twijgje uit de familie van Isaï. Hij zal het onrecht dat heerste in Jeruzalem herstellen en de volken oordelen, niet door middel van geweld of slimme politieke bondgenootschappen maar door de Geest van God. En deze leider zal een tijd van vrede inleiden. Er wordt een nogal paradijselijk beeld geschetst van roofdieren en vee dat vredig samenleeft. De wolf legt zich neer naast het lam, de panter legt zich neer bij een bokje, en jonge kinderen spelen samen met slangen. Het lijkt een beeld te zijn die totaal van de werkelijk is losgezongen. Vraag de gemiddelde schapenboer in Drenthe hoe het zit met vrede tussen wolf en lam en hij zal je vertellen dat dit ver te zoeken is.
Er zit dus een spanning in deze beeldspraak: er wordt een prachtig paradijs geschetst maar het is er nog niet. En om deze reden wordt deze tekst dan snel tot een soort leunstoel gemaakt waar je lekker comfortabel in achterover kan gaan zitten. De vrede die belooft wordt plaatsen we dan in een verre toekomst, en in de tussentijd kunnen we lekker afwachten. Het risico van deze tekst als een leunstoel gebruiken is dat het escapistisch wordt. Dat je je als christen terugtrekt achter de veilige kermuren omdat je denkt dat het ooit allemaal wel goed komt: stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw. Maar deze tekst is nou juist geen leunstoel, maar een tekst om op het puntje van je stoel te gaan zitten. Deze tekst gaat niet allen over later maar over wat je moet doen als je hier en nu, vandaag stikt in de tijd!
Neem bijvoorbeeld die dierenreeks uit verzen 6-9. Die kan je lezen als een beschrijving van een paradijs dat ooit zal komen, waarin de vrede uit het hof van Eden uit Genesis weer hersteld wordt. Maar er is ook een andere betekenis in deze beeldspraak te ontdekken. Deze wil ik met jullie delen, niet als vervanging van dat eerste maar als aanvulling.
De beeldspraak van dieren komt in Hebreeuwse teksten uit die tijd veel vaker voor. Vaak gaan deze niet per se over het paradijs later maar over het leven hier en nu. Neem bijvoorbeeld het apocriefe boek Sirach. Daar zien we ook een dierenreeks en luister eens goed hoe Sirach de beeldspraak van dieren gebruikt om het leven hier en nu te beschrijven:
16Alles wat leeft sluit zich bij zijn soortgenoten aan,
een mens hecht zich aan zijn gelijke.
17Waarom zou een wolf omgaan met een lam?
Een zondaar gaat niet om met een vroom mens.
18Hoe kan er vrede zijn tussen een hond en een hyena,
tussen een arme en een rijke?
19De wilde ezels in de steppe zijn de prooi van leeuwen,
de armen zijn de weidegronden van de rijken.
Of neem bijvoorbeeld Ezechiël 22:27 waar de machthebbers worden afgebeeld als roofdieren. Daar lezen we:
De leiders in de stad waren als wolven die hun prooi verscheuren. Door bloed te vergieten, door mensen te gronde te richten, joegen ze hun eigen gewin na.
Nog een laatste voorbeeld uit spreuken 28:15:
Een goddeloze die een arm volk onderdrukt is als een brullende leeuw, een ziedende beer.
De dieren staan dus symbool voor hoe de rijken en machtigen als roofdieren op de zwakkeren azen. Jesaja sluit dus aan bij iets dat al veel vaker gebeurde in die tijd, dieren met groepen mensen vergelijken. Maar er gebeurt in deze Jesaja tekst echter wel iets revolutionairs. Hier worden de roofdieren en de prooidieren niet vijandig tegenover elkaar gezet. Ze zullen elkaar niet langer verslinden maar ze zullen vredig met elkaar samenleven, ze komen bij elkaar.
Maar ook als deze tekst gaat over het aardse leven en niet over het hiernamaals is het alsnog een onrealistisch beeld toch? Want ook degene die vandaag om zich heen kijkt in de wereld ziet dat arm en rijk, westers en niet westers, links en rechts, Jood of Arabier, Rus en Oekraïense elkaar nog steeds verslinden en verre van vredig samenleven. Als je naar de tijden kijk, dan is het nog steeds iets om in te stikken.
Hoe zou die vrede er dan volgens Jesaja moeten komen? Zijn antwoord op deze vraag is dit: als je stikt in de tijd, dan moet je de Geest ademen. Dat zal ik uitleggen. In vers 2 lezen we zeven keer hoe God’s Geest zal rusten op een messiaans figuur die zal voortkomen uit de vader van David: Isaï. Het woord voor ‘Geest’ dat hier gebruikt wordt is het Hebreeuwse woordje ‘ruach’ (ר֧וּחַ), dat kan verschillende dingen beteken: wind, geest, of adem. De persoon die deze ruach ontvangt zal volgens Jesaja in staat zijn om arm en rijk, machtig of zwak te laten samenkomen in vrede.
Het wonderlijke is dat dit woord ruach een vers later ook voorkomt maar dan als werkwoord. Het werkwoord komt alleen op deze plek in de Bijbel voor. Het is een moeilijk woord om te vertalen, en het komt van dezelfde stam als het woord ruach, de NBV vertaalt het als ‘hij ademt ontzag voor de Heer’. Is dat geen prachtig beeld: Dat het leven met Gods geest zo vanzelfsprekend kan gaan aanvoelen als ademhalen? En dat als je dicht bij mensen komt ze dat als het ware aan je zouden kunnen ruiken. Als je stikt in de tijd, zo leert Jesaja ons hier, dan moeten er mensen opstaan die de Geest ademen.
Het blijft misschien nu nog wel erg vaag ergens he? De Geest ademen, dat klinkt mooi maar hoe ziet dat er dan uit in de praktijk? Jesaja zag waarschijnlijk een goede koning voor zich die door de geest van God vervuld was, zoals Josiah of Hizkiah. Of moeten we denken aan Jezus? Jezus is dé persoon die zo met Gods Geest leeft dat hij die als het ware ademt. Bij hem gaat dat leven met de Geest ook verassend vaak over het leven hier en nu. In Lukas 4 lezen we hoe Jezus beschrijft wat het is om de Geest te ademen. Hij slaat de boekrol open in de synagoge en leest daar uit Jesaja:
De Geest van de Heer rust op Mij,
want Hij heeft Mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft Hij Mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven
De Geest ademen is geen escapisme voor Jezus, dat is niet je terugtrekken achter de veilige kerkmuren en de boel de boel laten. Eerder het tegenovergestelde. Jezus loopt rond op deze wereld en richt zowel tot het roofdier als de prooi, tot machtig en zwak, farizeeër en weduwe tollenaar en bedelaar want allemaal zijn ze aan het stikken. Denk aan Zachëus de rijke tollenaar daar in zijn hoge boom, Jezus hakt deze hoge boom niet om. Hij nodigt Zacheüs de geldwolf uit om aan tafel te gaan met de lammeren. En je ziet het voor je ogen gebeuren, door zijn ontmoeting met Jezus gaat Zacheüs de Geest ademen, de geldwolf deelt zijn geld uit, hij komt tot inkeer. Overal waar hij komt geeft Jezus stikkende mensen de Geest van vernieuwing en dan gaan ze weer ademen!
En dat doet Jezus vandaag nog steeds, hier in zijn kerk. Hier brengt hij de wolven die vast zitten in hun geldzucht samen met de lammeren die gebukt gaan onder onzekerheid en geldzorgen. Hier brengt hij de praatgrage panters die liever in de spotlight staan samen met de stille bokjes die onopgemerkt achterin aanschuiven. Hier zitten de mensen die door het leven sluw als slangen zijn geworden samen met zij die naïef als kinderen zijn gebleven. En zij die zich verschuilen achter hun kracht als sterke beren zitten in dezelfde kerkbanken als de kalfjes die zichzelf altijd liever kleinhouden. Jezus, die zowel de leeuw als het lam in één is geeft hier ons zijn Geest, zodat wij die kunnen gaan ademen.
Maar is dit niet allemaal te groot en te optimistisch. Wie zijn wij nou dat wij God’s Geest zouden gaan ademen? Daar merk je in je leven soms vrij weinig van toch? Het is je misschien niet eens opgevallen maar er staat iets in vers 1 dat iedereen uit de tijd van Jesaja gelijk zou zijn opgevallen. Men had verwacht dat er zou staan ‘er komt een loot op uit de stronk van David’. David, de machtige koning, de man naar Gods hart, een geloofsheld. Dan zou deze tekst en de opdracht om de Geest te ademen alleen iets zijn voor de geestelijke reuzen onder ons. Maar dat staat er niet. Er staat: er komt een loot op uit de stam van Isaï, de onbeduidende vader van David, uit een onbeduidende Benjamin. De verandering zit hem volgens Jesaja dus niet in de grote revoluties en in de geestelijke helden, maar in de kleine, onbeduidende alledaagse twijgjes die in het alledaagse, kleine leven een verschil kunnen maken.
Pas sprak ik iemand bij een koffietentje en die had een klein theelepeltje op zijn hemd gespeld. Toen ik vroeg waar dat voor was vertelde hij dat hij deel was van ‘de orde van de theelepeltjes’. Hij legde uit dat de orde van de theelepeltjes symbool staat voor de kracht van het kleine. Het is een beetje de moderne versie van het mosterdzaadje waar Jezus het over heeft. Iets kleins kan soms iets heel groots teweegbrengen. Soms kan het lijken alsof de wereld in de fik staat en wij in ons eentje dat vuur moeten gaan blussen met grote emmers water. Maar soms hebben we helemaal geen emmers, of zijn ze te zwaar voor ons om te tillen, of zijn er te weinig mensen om ons te helpen. Je kan dan zo hard gaan tillen dat je opbrandt, of juist passief langs de kant gaan staan. Maar, zo zegt de orde van de theelepeltjes, iedereen heeft wel een theelepeltje. Het theelepeltje herinnerde deze jongen eraan dat de echte kracht vaak uitgaat van heel veel mensen die samenkomen en hun kleine steentje bijdragen. Theelepeltje voor theelepeltje.
Volgens mij werkt het ademen van de Geest een beetje volgens deze orde van de theelepeltjes. Geen grote revoluties, maar geloof als een mosterdzaadje. Het is in de kleine dagelijkse momenten van menselijkheid dat die Geest van Christus in ons begint te ademen: het oog hebben voor een collega, bidden met je kind als je ze op bed legt, naast die klasgenoot zitten die altijd allen blijft in de pauze, samenkomen in de kerk op zondag.
Laten we bidden om de Geest van Christus, zodat wij gemaakt worden tot een kerk waar mensen die stikken in de tijd op adem kunnen komen. Dan zijn wij als kleine plasjes water in een droge woestijn. En dan gebeurt die belofte die in het laatste vers uit deze profetie aan ons gegeven wordt daar zegt Jesaja:
Want de kennis van de HEER vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee bedekt.
Theelepeltje voor theelepeltje.
Amen.